-
1 ein hartes Herz haben
-
2 hart
hart1〈bijvoeglijk naamwoord; härter, (am) härtest(en)〉♦voorbeelden:hart gebrannte Ziegel • hard gebakken bakstenenhart gefroren • hard, stijf bevrorenhart gesottene Eier • hardgekookte eiereneine harte Lehre • een harde les, leerschooljemandem hart zusetzen • iemand erg in het nauw brengenharte Gegensätze • scherpe tegenstellingenhartes Licht • fel lichtharte Vorwürfe • scherpe verwijtenhart aneinander geraten • slaande ruzie krijgenhart aufschlagen • onzacht neerkomenhart bedrängt • zwaar belaagddas hat ihn hart mitgenommen • dat heeft hem erg aangegrepenhart umkämpft • waar zwaar om gevochten wordt, werd————————hart2〈 bijwoord〉♦voorbeelden:er fuhr hart an mir vorbei • hij reed mij rakelings voorbij -
3 können
können♦voorbeelden:da kann ich nicht mehr mit • dat is te moeilijk voor mijnicht umhin können • er niet onderuit kunnenfür diesen Unfall kann er nichts • aan dit ongeval heeft hij geen schuld(es) mit jemandem (gut) können • met iemand (goed) kunnen opschietenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:auswendig können • van buiten kennenIII 〈 hulpwerkwoord〉3 kunnen, mogelijk zijn5 kunnen, mogen ⇒ reden hebben om♦voorbeelden:〈 informeel〉 du kannst mich gern haben! • je kunt naar de maan lopen!〈 informeel〉 du kannst mich mal! • je kunt me wat!〈 informeel〉 kann sein! • 't is mogelijk!〈 informeel〉 wo kann man hier mal (austreten)? • waar is het toilet?5 das kannst du mir glauben! • geloof me maar!〈 informeel〉 das war ein Tag, ich kann dir sagen! • nou, was me dat een dag!, het was me het dagje wel!
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский